Interview
Fotocredit: Stijn Ghijsen

Joris Linssen: ‘Muziek geeft me heel veel troost’

In vier afleveringen van Joris zoekt troost onderzoekt Joris Linssen hoe de rouw- en uitvaartcultuur de afgelopen eeuw veranderde. Hoe laten we ons troosten in tijden van rouw en verdriet en waarin vindt Joris zelf troost?

Waar gaat ‘Joris zoekt troost’ over?

“Het is een populair-historische serie over hoe we in Nederland omgaan met dood en rouw. Elke aflevering gaat eigenlijk over twee dingen; het historische verhaal – de aha-erlebnis, het ‘O ja, wat verschrikkelijk was dat toen’ – en de persoonlijke getuigenissen daarbij.”

Noem er eens eentje?

 “Ik was bij de moeder van Kerwin Duinmeijer (de vijftienjarige Antilliaanse jongen die in 1983 werd neergestoken door een skinhead, red.). Zij vertelde dat zijn  achternaam Lucas is. Duinmeijer komt van de familie waar hij vaak logeerde. De zoon van dit gezin was zijn beste vriend. Toen hem na de steekpartij werd gevraagd wat er was gebeurd, vertelde hij dat ‘zijn broer’ was vermoord. Waardoor Kerwin in de media dezelfde achternaam als zijn vriend kreeg. Voor de moeder van Kerwin was dit moeilijk. Als ik iets heb geleerd van deze serie, is het dat het voor nabestaanden heel belangrijk is dat de naam van hun geliefden genoemd blijft worden. Dat geeft troost.”

Heb je nagedacht over hoe jouw uitvaart eruit moet zien?

“Nee, niet echt. Ik hoop wel dat op mijn uitvaart veel muziek gemaakt zal worden. Muziek is een grote verbinder en geeft een enorm troostende kracht. Ik ben mijn hele leven al muzikant, dus het is logisch dat er op mijn uitvaart muziek is. Verder denk ik er niet over na. Ik doe heel naïef net of het nog láng niet zover is.” (lacht)

Waar vind jij troost in?

“Als ik verdrietig ben, als ik iets heftigs moet verwerken, ga ik het liefste aan de piano zitten. Ik speel en zing en voordat ik het weet is er een lied. Muziek geeft heel veel troost.”

Het hele interview leest u in Mikro Gids 47 Bent u geen abonnee maar wilt u niets meer uit de gids missen? Abonnee worden kan hier

Tekst: Deborah Ligtenberg